
De wereld draait door, NRC, De Volkskrant, NOS.nl, Sportknowhow.xl: het kan haast niemand ontgaan zijn dat NOC*NSF de komende weken een nieuwe campagne start om potentiële ‘high potentials’ te herkennen. Zoals Matthijs van Nieuwkerk meerdere maken duidelijk maakte speelt de gymleraar in het voortgezet onderwijs een belangrijke rol voor NOC*NSF. Deze professional dient potentiële topsporters voor laat-specialisatie sporten in de gymles te identificeren en vervolgens door te verwijzen naar de sport.
De voorbeelden spreken iedereen aan. Schaatser Stefan Groothuis, die pas op 25-jarige leeftijd doorbrak nadat hij eerst korfbalde, Tara van Merriënboer die hockey inruilde voor rugby en de Amerikaanse basketballer Justin Darlington (Jus Fly) die op zo’n indrukwekkende manier dunkte dat hij werd ontdekt als hoogspringer. Het kan zeker en vast, een jonge voetballer ontdekken die zo snel is dat hij wellicht beter tot zijn recht komt als 400 meterloper. Vaak berust een dergelijke ontdekking op zuiver toeval, neem wielrenster Annemiek van Vleuten waarbij, nadat ze moest stoppen als voetballer, werd ontdekt dat haar VO2-maxwaardes (maximale zuurstofopnamevermogen) hoorden bij iemand uit de top van het wielrennen.
Er is dus veel werk aan de winkel en er liggen nog meer mogelijkheden dan nu worden benut. Naar de unieke mogelijkheden die het onderwijs biedt voor het herkennen en ontwikkelen van sportief talent doet de Hogeschool Arnhem en Nijmegen, in samenwerking met het interdisciplinair centrum voor Bewegingswetenschappen van het UMCG, al sinds 2009 onderzoek. In 2013 heeft zij het Centre of expertise(CoE) sport en beweegtalent opgericht waarin docent/onderzoekers intensief met het werkveld samenwerkt om de processen van talentherkenning en talentontwikkeling in en rondom het onderwijs te verbeteren. Het initiatief van NOC*NSF juichen we toe en veel kinderen worden hopelijk bereikt. Echter het onderwijs/de leraar lichamelijk opvoeding biedt nog veel meer mogelijkheden die nog in de aanpak onbenut blijven.
Het basisonderwijs
Als we in staat zijn om kinderen met motorische achterstanden te herkennen, zouden we dan niet ook kinderen met sportpotentie kunnen herkennen? Met die gedachte in het achterhoofd is in 2010 een promotieonderzoek gestart naar het herkennen van sportief talent in het basisonderwijs. Er is gewerkt aan een instrument dat vakdocenten kan helpen om het sportieve talent van een kind in de leeftijd van 6-8 jaar vast te stellen (Platvoet, De Niet & Elferink-Gemser en Visscher, 2012). Het instrument wordt momenteel op diverse scholen in Nederland in het basisonderwijs uitgeprobeerd. Met het herkennen van sportpotentie beogen we niet zozeer om talentselectie op heel jonge leeftijd mogelijk te maken maar meer om kinderen die veel in hun mars hebben kansen te geven hun mogelijkheden waar te maken. Ook hier zien wij een belangrijke rol weggelegd voor het onderwijs. In de route naar de top zijn wij een voorstander van een allround ontwikkeling in diverse sporten (Elferink-Gemser, 2012). Hoogstaand bewegingsonderwijs verzorgd door gekwalificeerde vakleerkrachten in de leeftijd van 6-12 jaar kan deze allround ontwikkeling stimuleren. In die zin past hier het al zo vaak herhaalde credo: op zoveel mogelijk plekken moet de vakleerkracht LO terug in het reguliere onderwijs.
Onderzoek heeft aangetoond dat met name tot 12 jaar kinderen motorisch grote sprongen kunnen maken (Fransen, 2013). Het plan van de regering om vanaf 2017 elk kind in Nederland in en rondom de school 3 uur gymles aan te bieden zou wel eens van grote meerwaarde kunnen zijn. Zowel voor kinderen aan de onderkant en voor kinderen aan de bovenkant van het beweegspectrum.
Het voortgezet onderwijs
Het belang van mentale en cognitieve vaardigheden om zich te kunnen ontwikkelen tot een topper en om op een topniveau te kunnen presteren is in talrijke onderzoeken aangetoond. Ik durf zelfs de stelling aan dat je bij talentidentificatie beter eerst kunt kijken of iemand over de juiste mentale en cognitieve vaardigheden beschikt dan wel het vermogen heeft die te ontwikkelen dan te kijken naar de juiste fysieke eigenschappen. Heeft iemand echt de drive, passie en geloof om jarenlang te trainen voor een moment van glorie? Kan iemand kritisch naar zichzelf kijken en op basis daarvan een nieuw plan maken om zich verder te ontwikkelen? Vergeten we niet te kijken naar deze specifieke kant van het talent?
Het zijn juist deze vaardigheden die de vakdocenten lichamelijke ontwikkeling volgens het CoE verder kunnen stimuleren. In de afgelopen jaren hebben we gewerkt aan programma’s die de vakdocenten handvatten geven om cognitieve vaardigheden te onderzoeken en te ontwikkelen, zowel in het onderwijs en in de sport. Resultaten daarvan hebben we onder andere gepubliceerd in Lichamelijke Opvoeding, Sportgericht en tijdens symposia.
Talent en onderwijs, het zijn al jarenlang vergeten kansen. De aandacht die NOC*NSF daarvoor nu genereert is een stap in de goede richting. Het CoE sport en beweegtalent van de HAN gaat graag verder op de ingeslagen weg. Ter illustratie van onze visie sluit ik af met de woorden van twee Britse onderzoekers. ‘Although each child does not have the same abilities, each child deserves the same opportunities’