
Elk jaar worden er wereldrecords gebroken en grenzen verlegd. We lijken als mensheid steeds sneller, beter en sterker te worden. Klopt dit? Zijn we ons nog steeds aan het ontwikkelen en waar ligt de grens?
Wanneer we puur kijken naar de statistieken dan zijn we inderdaad enorm verbeterd. Om een voorbeeld te geven, de Olympisch kampioen van 1904 deed 3:28:53 uur over zijn gouden race. De winnaar van de Olympische marathon in 2014 deed 2:08:01 uur over. De winnaar van 1904 zou met zijn tijd in 2014 anderhalf uur later dan de winnaar eindigen! Een indrukwekkende verbetering zou je zeggen. Toch is het belangrijk om deze verbetering in het juiste perspectief te zien. Zo gebruikte de winnaar van 1904 rattengif en brandewijn in de hoop beter te presteren. Onze kennis die nodig is voor het bereiken van topprestaties heeft in de jaren daarna een flinke sprong gemaakt.
We weten nu beter. We weten meer. Techniek verandert waardoor sport verandert. Vaak gaan wereldrecordregens gepaard met innovaties in techniek. Een goed voorbeeld hiervan zijn de records in het zwemmen (afbeelding 1).
Er is een constant dalende lijn te zien maar er zijn sterke dalingen in tijd te zien die samenvallen met veranderingen in techniek (1956: de onderwaterrol waardoor zwemmers minder tijd verloren met keren; 1976: gootjes langs het zwembad zorgen voor minder turbulentie in het water; 2008: introductie van zwemkleding met minder weerstand).
Een goed voorbeeld dat de invloed van techniek kan zijn op prestaties laat zien is het werelduurrecord op de fiets. In 1972 zette Eddy Merckx het record op 49,431 kilometer. In de jaren daarna werd het record vele malen gebroken totdat er in het jaar 2000 werd besloten dat de uitdager, de recordpoging moest doen op dezelfde soort fiets als Eddy Merckx. Sindsdien staat het record op 49,700 kilometer. Slechts een verbetering van 269 meter!
Naast techniek en innovatie is ook de sporter an sich veranderd. Het ideaalbeeld van een sporter was vroeger iemand die van gemiddelde lengte en gemiddeld gewicht was. Tegenwoordig bestaat er voor elke sport een ander ideaal beeld. Een basketballer is groot met lange armen, een zwemmer heeft een grote romp en kleine benen voor maximaal drijfvermogen en een turnster is klein zodat ze makkelijk om haar as kan draaien. Wat de laatste decennia opvalt is dat de extremen steeds extremer worden. De basketballers worden steeds groter en de turners steeds kleiner. Het hebben van de juiste genen wordt dus steeds belangrijker in de topsport.
Alberto Juantorena, de enige de ooit op een Olympische Spelen goud won op zowel de 400 en 800 meter, had de ambitie om een basketballer te worden. Zijn toenmalige basketbalcoach verbood (!) hem nog langer te basketballen en deelde Alberto mede dat hij vanaf dat moment hardloper was. Het jaar daarop zat hij bij de Olympische selectie. Hij had blijkbaar meer aangeboren talent voor hardlopen dan voor basketbal. In dit licht valt onderzoek naar een slimme sport keuze (onderzoeksveld Centre of Expertise Sport en Beweegtalent) te verantwoorden. Het juiste pakketje genen vinden voor de juiste sport om zo tot topprestaties te komen.
Een laatste oorzaak voor onze drang om steeds maar sneller, beter en sterker te worden is de mindset van sporters. Voor 1954 leek het rennen van een mijl binnen vier minuten een utopie. Het was niet te doen. Totdat in 1954 Roger Bannister het ongelofelijke bereikte en de mijl in 3:59,4 liep. Toen eenmaal bleek dat deze mijlpaal te beslechten was werd er steeds vaker onder de ooit mythische vier minuten gelopen.
Ons brein remt ons in onze prestaties. Het is bang we iets scheuren of breken en stuurt daardoor signalen waardoor we niet tot het absolute gaatje kunnen gaan. Hoe meer we weten over deze remmingen des te makkelijker we deze remmingen ook weg kunnen halen.
Innovatie in techniek en trainingsmethodes, het juiste lichaam en geest vinden voor de juiste sport en het menselijk vermogen om door barrières heen te gaan hebben ertoe geleid dat we steeds maar weer sneller, beter en sterker worden.