
Het semester van VF01.
Elke week heb ik het geluk dat ik met een enthousiaste groep ALO (Leraar Lichamelijke Opvoeding)-studenten aan de slag mag. Zo ook afgelopen semester. Vier lesuren heb ik per week (dat is slechts drie klokuren) om ervoor te zorgen dat elke student uit klas VF01 een beginnend specialist op het gebied van ‘talent’ wordt en de relevantie ziet van dit thema voor hun toekomstig beroep: vakdocent LO. Dat is namelijk waar het vak ‘Lesgever als Specialist’ voor staat. Wat mij betreft een grote opdracht, denkende dat mijn eigen vrije tijd en vakanties opgaan aan lezen en nadenken over alleen al de betekenis van talent. Steeds vraag ik mij weer af: hoe zorg ik er dit keer voor dat ik dit doel haal?
Volgens mij heb ik een werkwijze gevonden die werkt: studenten vertellen mij waar zij het over gaan en willen hebben in de les. Met open mond keken ze me echter aan, toen ik ze dat in de eerste week vertelde. ‘Hoe moeten wij nu weten waar we het over gaan hebben?’ Een terechte vraag, dat zei ik ze ook. Maar toch wilde ik het van ze weten. Alleen al om te weten wat hun verwachtingen waren. En als dat ‘niks’ was, dan wist ik dat tenminste ook. Ik observeerde de verschillende reacties: waar de ene student met de modulehandleiding in de hand wat ‘voorgeprogrammeerde’ onderwerpen noemde, riep de ander juist iets uit de losse pols en weer een ander keek van schrik uit het raam. Toch verzamelde ik alle input op het bord en we maakten samen een indeling van de les. Toen konden we het echt gaan hebben over talent.
Wat is talent? Wanneer ben je een talent? Hoe ontdek je talent? In hoeverre kun je talent ontwikkelen? We hadden het over grote sterke en kleine minder sterke verdedigers in het voetbal, keken naar de plasticiteit van de hersenen en discussieerden over het identificeren van turntalenten in China. In de tweede week vulde een student een lesuur met een test: ‘Wie is het talent’. Voor ik het wist was VF01 op het gras van Papendal aan het jongleren of zaten er studenten op een eenwieler. Dat wekte natuurlijk een discussie over ‘potentie’ en ‘ontwikkelvermogen’ op: was het talent degene die alle onderdelen al heel goed kon, of degene die het heel snel aanleerde?
Ook nam elke week een student iets mee ‘uit de media’: een filmpje, artikel of een uitspraak, en dit bespraken we aan de hand van de theorie en het talentmodel. We probeerden alle nieuwe kennis te koppelen aan het lesgeven in het bewegingsonderwijs: elke student bedacht een theoretisch onderbouwde interventie van drie weken die hij of zij uitvoerde op zijn of haar stage. Zo werkte de ene student met zijn leerlingen aan talentontwikkeling door volgens de principes van ‘deliberate practice’ les te geven, ging de ander op zoek naar frisbeetalent in zijn klas en werkte weer een ander aan zelfregulatieve vaardigheden bij een leerling om beweegprestaties te verbeteren. Niet het bewerkstelligen van grootste effecten, maar experimenteren en feeling krijgen met ‘lesgeven als talentspecialist’ waren het doel.
Zoals wel vaker, komt aan al het goede een eind. Studenten dachten daarom na over hun belangrijkste ‘eye-opener’ van het afgelopen semester. Hierbij de drie meest in het oog springende eye-openers van VF01:
- Iemand die goed is, is niet persé het talent
- Een doel vanuit jezelf motiveert meer dan een doel dat iemand anders je oplegt
- Motorisch sterke leerlingen krijgen weinig aandacht
Trouwens, 100% van de studenten vond ook dat ‘de vakdocent LO een belangrijke rol heeft in het herkennen of ontwikkelen van talentvolle bewegers’. Dat antwoordden ze in ieder geval ‘uit eigen beweging’ op een online test. Op naar volgend studiejaar vol nieuw talentonderwijs!
N.B.: Na ongeveer vijf maanden kwam ik er trouwens ook achter dat je studenten kunt trainen om zelf na te denken over wat zij willen bespreken en doen in een les van vier lesuren. Klas VF01 werd hier namelijk steeds beter (of moet ik zeggen ‘goed’) in. Eerlijk gezegd geloofde ik al langer dat dat kon, gezien de methode ZIPcoach die we daarvoor hebben ontwikkeld, zie ook mijn eerdere blog.