
Als ik terugdenk aan de tijd dat ik voetbalde, ik begon destijds op mijn zesde, was het veld meer zand dan gras, de doelpalen twee verticale boomstammen en de trainers vrijwilligers of vrijwillige ouders. Naarmate ik de verschillende elftallen doorliep nam alles aan kwaliteit toe, zowel het veld als de trainers. Ondanks (of dankzij?) die kwaliteitsarme omgeving heb ik in de regioselectie gespeeld, try-outs gedaan voor het Brabants elftal, ben ik op mijn 15e gescout door de Treffers en niet veel later tijdens mijn afscheidswedstrijd (ik ging volleyballen) door N.E.C. Het voetbal heeft mij echter niet kunnen behouden.
Met weemoed denk ik nog wel eens terug aan die sportkeuze. Als jeugdvoetballer kan ik mij echter niet herinneren dat ik mij ooit afgevraagd heb of de omgeving niet beter had gekund in het voetbal. Je werd geselecteerd voor het selectieteam of niet, je trainer was gediplomeerd of niet, het veld was dichtbij het hoofdveld of niet. No discussion, althans niet bij mij en mijn ouders. In het voetbal is de kwaliteit van trainers in Nederland echter een hot topic sinds het zelfbenoemde verval van het Nederlandse voetbal door de KNVB. Onlangs hield inspanningsfysioloog Raymond Verheijen een kritisch betoog over de kwaliteit en mentaliteit van trainers in het voetbal (VI, 2016). Voetballers verdienen volgens hem betere trainers. Vooral omdat volgens hem het NIET behalen van een trainersdiploma welhaast onmogelijk lijkt. De lat wordt naar zijn idee zodanig verlaagd dat iedereen die ook maar een poging doet eroverheen komt. Wat is nog de waarde van een trainersdiploma? En als de lat verhoogd wordt, wat betekent dat voor de huidige vrijwilliger of de vrijwillige ouder in het voetbal?
De waarde van een diploma staat ook op het spel bij de discussie over de wijze waarop de kwaliteit van gymlessen op een basisschool verhoogd dient te worden. Veel scholen nemen nog steeds genoegen met een bevoegd docent (dat is niet hetzelfde als een vakdocent, mind you) of zelfs een onbevoegde groepsleerkracht. Slechts 49 procent van de scholen had in 2010 een vakleerkracht gym in dienst, zo blijkt uit onderzoek (Trouw, 2013). Waarbij we niet moeten vergeten dat “in dienst” ook kan betekenen (en vaak ook betekent) dat de vakleerkracht slechts een deel van de lessen geeft. Gaan we groepsleerkrachten om- of bijscholen of stellen we meer vakdocenten aan? Zelf heb ik op de basisschool nooit een bevoegde groepsleerkracht gehad, laat staan een vakleerkracht. Ook hier heb ik mij nooit afgevraagd of het niet beter had gekund. Ik wist ook niet beter, naar ik vermoed mijn ouders ook niet.
Het positieve aan deze discussie is dat de ontwikkeling van het kind ons niet koud laat. Dat verandering mogelijk is en dat er spreekwoordelijk werk aan de winkel is. Maar werk voor wie? Wie maken we verantwoordelijk voor de begeleiding van het jonge bewegende kind? De keuze van het kind op jonge leeftijd voor een school en een sport wordt veelal bepaald de ouders. Uit onderzoek van het Mulier Instituut (2016) blijkt dat 78% van ouders een gespecialiseerde vakleerkracht belangrijk (44%) of heel belangrijk (34%) vind. Het zal voor wat de ouders betreft bij de voetbal- of de hockeyclub niet anders zijn. Ouders onderkennen heus wel het belang van een specialist. Gemeenten, schoolbestuurders, sportverenigingen en het ministerie van onderwijs ongetwijfeld ook. En toch kiezen we in Nederland stelselmatig voor lapmiddelen. Het voorstel om geld (9 miljoen) vrij te maken voor om/bijscholing van groepsleerkrachten is dan ook ronduit lachwekkend. Het is alsof we wijkagenten middels een stoom cursus van een dag klaarstomen voor het werk van een antiterreureenheid. Dat veel kinderen bij veel sportverenigingen het nog steeds moeten stellen met niet gediplomeerde begeleiding is schrijnend. Goedkoop is duurkoop. Kwaliteit in de top is afhankelijk van kwaliteit in de dop. Het is dan ook ronduit schandalig dat niet elke basisschool en sportvereniging in Nederland een afgestudeerde ALO-er in dienst heeft. Ik zal u uitleggen waarom u hier niet van hoeft te schrikken.
Ik en mijn ouders wisten destijds niet beter. Onze wereld was niet groter dan Gennep. Kinderen en ouders weten nu veel beter wat er (elders) te koop is en zijn mede daardoor mondiger geworden. Meer en meer dwingen ze ons om kritisch te zijn naar ons eigen handelen. Gelukkig weten we mede door onderzoek steeds meer over het ontwikkelende kind op het gebied van sport- en bewegen. Zo weten we dat een goede motoriek voorwaardelijk is om goed te worden in een sport en dat het later fysiek actief zijn in de hand werkt (Catuzzo, 2014). Daarnaast weten we dat de mythe van vroeg specialiseren als de enige weg naar succes voor veel sporten inmiddels achterhaald is en dat juist een divers beweegaanbod op jonge leeftijd een goede alternatieve route kan zijn die tevens de kans op blessures en sportuitval op latere leeftijd verminderd (Goodway & Robinson, 2015). Als we de ouders, de wetenschap en daarmee de ontwikkeling van het bewegende kind serieus nemen dan moet de vakleerkracht LO de primair verantwoordelijke zijn om kinderen te begeleiden, op school EN in de sportvereniging. Mogelijk maken we daarmee aan de discussie een einde als het om het jonge kind gaat. Ik begrijp dat er organisatorisch en financieel nog wel wat klusjes te klaren zijn, maar laten we alvast het volgende doen:
1. Schaf de kunstmatige “scheiding” tussen sport en onderwijs af. De motorische ontwikkeling van kinderen staat centraal en niet de context waarin ze bewegen. Sport- en bewegingsonderwijs vindt dus ook plaats bij de sportvereniging.
2. Schaf het woord “trainer” af. Iedereen die zich sterk maakt om kinderen (en volwassenen?) te ontwikkelen is een docent. Ook hier doet de context, onderwijs of sportvereniging, niet ter zake.
3. Schaf het “ (te) vroeg specialiseren” af. Tot de groeispurt kunnen we kinderen (in de meeste sporten) beter een breed en divers motorisch aanbod geven. Een goede motoriek is het doel en kwalitatief goed “laat specialiseren” het gevolg.
4. Schaf het woord “bevoegd” af. Je bent een specialist of niet. Als je kinderen beter wil leren bewegen ongeacht de context dan heb je je diploma behaald bij een Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO).
En voor de reeds gediplomeerde docenten in het werkveld onder ons: maak jezelf (nog meer) onmisbaar door samen met vakcollega’s, ouders en sportverenigingen te werken aan een brede motorische basis van kinderen. Juist omdat het moet, opdat het sportaanbod op het niveau komt waar het hoort en kinderen minimaal tot aan hun groeispurt aan alles mee kunnen en blijven doen wat ze leuk vinden. De lijst met positieve effecten is te lang om hier op te sommen, maar gelooft u mij: een investering in gediplomeerde beweegdocenten op scholen en sportverenigingen verdient zichzelf dubbel en dwars terug.