
Het streven naar prestaties in de sport als motor voor de ontwikkeling van kinderen lijkt een enorme blinde vlek in sportbeleid en de uitvoering daarvan. Miljoenen kinderen in Nederland zijn lid van sportclubs. Men is het eens over de wenselijkheid daarvan en over het feit dat kinderen enorm veel leren in de sport. Dat er ook een gevaar besloten ligt in het laten begeleiden van kinderen door grotendeels ongekwalificeerde vrijwilligers is een geluid dat af en toe opspeelt. Als er een documentaire over turnen uitkomt, of als er ruzie bij hockey- of voetbalclubs is over de selectieproblematiek. Structureel is er echter nauwelijks aandacht voor de gevaren en voor de meerwaarde die het opleiden van kinderen in sport oplevert.
Deze aandacht in beleid en uitvoering kan vanuit twee richtingen komen. Maar zowel vanuit de kant van de nationale georganiseerde sport, als vanuit lokale situaties waarin scholen, gemeenten (gemeentelijke sportbedrijven) en sportclubs een rol spelen, is er weinig aandacht.
In ‘bondenland’ is er de laatste tijd hier en daar wat meer aandacht voor de pedagogische kant van opleiden in verschillende oriënterende projecten bij bonden en NOC*NSF. En dat is goed. Dit is echter nog maar zeer beperkt doorgedrongen tot de uitvoering, en nog maar incidenteel onderdeel van beleid. En juist het zetten van die stappen gaat taai zijn, want moet gebeuren door voor een groot deel beperkt geschoolde of ongeschoolde vrijwilligers in clubs. Of door de sportbedrijven, die echter geen opdracht vanuit gemeenten lijken te krijgen op dit gebied.
Talentontwikkeling in de sportwereld (bonden en NOC*NSF) wordt vanuit topsport perspectief aangevlogen. Helaas. Want dé grote maatschappelijke impact van talentontwikkeling (en misschien wel van de hele topsport?) is te maken op jonge leeftijd, door heel veel kinderen veel verschillende competenties te leren. De topsport wereld richt zich echter niet op ‘meer medailles in meer sporten met meer impact’, maar stokt in de praktijk helaas zo goed als altijd bij de jacht op meer medailles. Dit leidt tot een platte benadering waarin vroeg radicaal geselecteerd wordt om centrale middelen efficiënt in te zetten. Daarmee neemt ook het draagvlak van andere partijen (provinciale en gemeentelijke overheden; onderwijsinstellingen etc) om mee te investeren en ontwikkelen af. Zij zijn niet geïnteresseerd in de medailles, wel in ontwikkelkansen voor veel kinderen. Daarbij doet deze benadering geen recht aan het grillige ontwikkelpad van veel (potentiële) toekomstige toppers en de wetenschappelijke kennis die over talentontwikkeling bestaat.
(Tekst gaat verder onder de foto)
Deze benadering houdt echter vooral in stand dat ‘in het land’ talentontwikkeling gezien wordt als iets dat op Papendal, op de andere CTO’s en bij BVO’s gebeurt. Die perceptie draagt bij aan beleidskeuzes van gemeenten en provincies waarin talentontwikkeling/jeugdopleiding in de sport over het hoofd gezien wordt bij het maken van beleid. Hiermee blijven potentieel miljoenen ongebruikt, en krijgen ook heel veel potentiële toppers nooit de kans om door te groeien.
Vanuit breedtesport/sportontwikkeling lijkt het vervolgens veelal voldoende als kinderen een paar uur per week extra bewegen en is er nauwelijks aandacht voor de kwaliteit van dat bewegen, laat staan van de meerwaarde die besloten licht in het proberen zo goed mogelijk sport te bedrijven.
In de gymles is er nog steeds zo goed als nergens sprake van differentiatie (dit in tegenstelling tot alle andere schoolvakken); Open Club projecten zijn blij als er 15 BSO kinderen in de sportkantine gamen, zonder extra aandacht voor de kwaliteit van het aanbod aan 400 kinderen die een uurtje later onder leiding van ongekwalificeerde vaders en moeders komen sporten bij dezelfde club. Voor de achterblijvers en speciale doelgroepen is er behoorlijk wat aandacht en zijn er interventies ontwikkeld.
Uitdaging bieden op het eigen niveau, en gericht werken aan beter leren bewegen en daarna beter leren sporten lijkt niet interessant. Dit terwijl al lang bekend is dat kinderen die zich competent voelen en zijn, langer blijven sporten, dat meer en beter (veiliger) doen. En dus meer genieten van alle sociale, persoonlijke en gezondheidsvoordelen die dat brengt.
Pakken sportclubs hun rol dan niet op?
Traditionele sportclubs lijken nog steeds gericht op het opleiden van de betere sporters voor het 1e team, in plaats van competentie en sportplezier van elk (jeugd)lid. Er is dan ook zoals bekend een golf van afhakers tijdens het voortgezet onderwijs vanuit de mismatch tussen hun behoefte en de doelen en structuren van de clubs. Een focus en aanbod gericht op het eigen prestatieniveau van het lid, met eigen doelen, planning en competitieniveau, zou hier wel eens een grote gamechanger in kunnen zijn.
Nu het nationaal sportakkoord is vastgesteld en men bezig is om lokale/regionale sportakkoorden vorm te geven, zien we dezelfde beweging terug komen:
Nationaal Sportakkoord
Van jongs af vaardig in bewegen: hierin komt wel het bewegen in aan de orde, maar het is minder/niet gericht op de andere competenties en vaardigheden die kinderen via (competitie)sport leren.
Topsport die inspireert: De vormende waarde van op topsport gerichte trajecten voor kinderen/jongeren blijft buiten beschouwing (terwijl dat volgens onderzoek van VWS zelf nota bene de basis is voor de maatschappelijke impact van topsport). Het organiseren van de inspiratie wordt in deze pijler buiten de partijen die het sportakkoord tekenen gelegd. Media en sporters en coaches moeten dat maar doen.
Lokale sportakkoorden
Vaardig in bewegen: deze pijler komt in heel veel lokale akkoorden terug. In de praktijk stopt dit echter vaak bij meer beweegmomenten en aandacht voor de achterblijvers. Geen aandacht voor doorontwikkelen of ondersteuning van de reguliere of betere bewegers en sporters. Dit leidt niet tot ondersteuning voor een van de belanggrijkste kerntaken van verenigingen: het opleiden van jeugd.
Topsport die inspireert: de nationale pijler biedt nauwelijks beschreven aanhaakmogelijkheden voor lokaal beleid. Deze pijler wordt dan ook slechts sporadisch overgenomen in de lokale akkoorden. De enige punten waarop gemeenten aan zouden kunnen sluiten, de vormende werking en het georganiseerd bieden van inspiratie, komen in de nationale uitwerking namelijk niet aan de orde.
(Tekst gaat verder onder de foto)
Kortom: één van de belangrijkste voordelen die georganiseerde sport kan bieden aan de samenleving: competent sportende en bewegende kinderen, die hun motivatie om beter te worden hebben gebruikt om zich breed te ontwikkelen, is sterk onderbelicht in beleid en uitvoering. Aangezien het ook in de nationale en lokale sportakkoorden onderbelicht blijft, mogen we vrezen dat dit de komende jaren bepaald niet beter gaat worden. Gelukkig weten we in Gelderland vanuit een sterk netwerk van onderwijs/onderzoek, uitvoering vanuit sport en overheid hier wel toenemende aandacht en investeringen voor te krijgen. Dit onder de noemer Gelders Model voor Talentontwikkeling.
Mijn pleidooi: zorg voor inhoudelijk goed bewegingsonderwijs, maar vooral ook voor ondersteuning van verenigingen om een van hun kerntaken, het opleiden van kinderen in de sport, goed uit te kunnen voeren. Sport heeft namelijk voor al die kinderen al een enorme impact. Ze leren niet alleen bewegen en sporten, maar ook doelen stellen, samenwerken, winnen en verliezen, discipline en ze leren leren door te ervaren. Er zijn tientallen competenties te noemen die kinderen opdoen middels competitiesport.
De sportwereld alleen kan deze taak echter niet aan. Dit leidt tot onveilige situaties en tot gebrekkige ontwikkeling. Tot een enorme gemiste kans. De Nevobo nam onlangs het initiatief om meer professionals in te zetten bij verenigingen. Ik denk dat dit op veel grotere schaal gewenst is. En dan dus met name gericht op een betere begeleiding van de kinderen. Als dat lukt dan kunnen veel meer kinderen hun talent heel ver ontwikkelen, dicht bij huis. Dat zal heel veel bestaande en nieuwe partners aantrekken is mijn stellige overtuiging. De rekening hoeft zeker niet alleen vanuit de sport betaald te worden. Er zijn namelijk heel veel partijen die belang hebben bij kinderen die op veel vlakken competenties opdoen via sport.
In het Gelders Model voor talentontwikkeling werken veel Gelderse partijen (het Deelakkoord Talent bij het Gelders Sportakkoord werd door zo’n 60 organisaties ondertekend) al aan een optimale ontwikkelomgeving.
Geef een reactie