
Zou onderzoek naar talentontwikkeling in de sport niet moeten beginnen met het in kaart brengen van ‘de ouders van…’? En dan vooral met de vaders van! Ik loop al weer dik twintig jaar mee in de topsportwereld en over ‘de vaders van’ kan ik een boek schrijven. Vaders plegen zoons en dochters vaak mee te nemen in hun eigen droom. Het kroost moet uitblinken in de sport van pa, of in een sport die pa ziet zitten. Vader Earl Woods liet Tiger aan zijn swing werken toen deze nog maar net kon lopen. Vader Agassi bouwde voor kleine Andre een serveermachine, die door zoonlief vol vrees de draak werd genoemd. Vader Messi verhuisde met zijn zoon van het verre Argentinië naar Barcelona, omdat zijn zoon daar wél spuiten kreeg met groeihormonen. Messi is zijn hele leven al te klein.
Mensen, vooral journalisten, onthouden vaak de meest schrijnende gevallen, de uitwassen. Maar is het echt zo erg met die vaders? Of zou je kunnen zeggen dat Agassi en Woods uitzonderingen waren en dat vaders over het algemeen juist een positieve bijdrage geven aan de ontwikkeling van hun kind? (Wat trouwens opvalt is dat topsporters met een maniakale vader deze later toch weer vergeven. Het lijkt erop alsof ze beseffen dat ze het zonder ‘die gek’ niet gered hadden.)
Een aantal weken geleden had ik een dialoog die laat zien hoe dubbel ik ten aanzien van de materie ben. Bij mij in de straat woont een voetballertje. Overal waar je het jongetje ziet, hij zal nu zo’n jaar of zeven zijn, zie je ook zijn bal. Het is een linkspootje en ik moet zeggen dat dat voor mij een extra reden is om hem in de gaten te houden. Hij oefent op het schoolplein, op het trapveldje, thuis tegen het tuinhek. Bam-bam-bam, binnenkant voet, buitenkant, af en toe met rechts.Ik liep zijn vader tegen het lijf en voelde me even zo’n scout van een topclub. Die mannen kijken met een kennersblik en praten eerst over geboortejaren. ‘Wat, is hij van 2002? Dan is hij klein voor zijn leeftijd. Rechterpoot alleen om op te lopen. Moet beter? Motoriek niet al te best. Is hij hard gegroeid?’
Mijn gesprek met die vader begon nog aardig en enthousiast. Ik vertelde dat ik het zo leuk vond om het voetballertje bezig te zien en dat zijn zoon het nog ver ging schoppen. Vader had nooit gevoetbald vertelde hij en hij begreep eigenlijk niet zo goed waar ik het over had. Mijn uitleg leek hem aan te spreken. Hij vertelde dat zijn zoon was geselecteerd voor een hoger team en ik zei natuurlijk dat me dat niets verbaasde. ‘Hij kan heel ver komen’, hoorde ik mezelf zeggen. ‘Kan hij eigenlijk tegen zijn verlies?’ De vader keek me tevreden aan. ‘Ja, heel goed, hij is heel sportief’, antwoordde hij. ‘Jammer, heel erg jammer’, liet ik me ontvallen en pa keek me wederom niet begrijpend aan. En begon tegenvragen te stellen. Waarom dat jammer was, waarom zijn zoon ‘naar de top moest’, waarom het mij zo interesseerde…
Ik had even geen antwoord. Ja, ik ben sportjournalist en gefascineerd door talenten en hun ontwikkeling. Hoe gaat het aflopen met het talentvolle jochie, vroeg ik af, maar waar bemoeide ik me eigenlijk mee?
Geef een reactie