
Het moet ergens in 2009 zijn geweest. Topsport Gelderland organiseerde een mediatraining en nadat de gesprekken met een groepje jonge talenten (en hun ouders) al waren begonnen, kwam een jonge vrouw binnen. Met een rood hoofd – door de haast en waarschijnlijk ook een beetje uit ongemak – stamelde ze wat verontschuldigingen.
Ze was duidelijk ouder dan de rest van de talenten. En waar de jonkies af en toe afhaakten bij de verhalen over de macht van de media, daar slorpte de laatkomer de informatie op alsof haar leven er vanaf hing. Ze stelde vragen, oefende antwoorden voor bij een scherp interview en maakte driftig aantekeningen.
Ruim twee jaar later ontmoette ik haar opnieuw. Annemiek van Vleuten was inmiddels een bekende wielrenster. Ik had gezien hoe ze op tv de pers te woord stond na haar overwinning in de Ronde van Vlaanderen voor vrouwen. Ze was professioneel, ontwapenend ook en ik dacht dat de mediatraining voor haar echt goed was geweest. Ze was op een prettige manier op haar hoede, maar bleef wel spontaan en open naar de vragensteller.
Annemiek werd begin 2011 gevolgd door een cameraploeg van Omroep Gelderland. Ik interviewde haar voorafgaand aan De Waalse Pijl, een klassieker die in de regel gewonnen wordt door Marianne Vos. Bij de wielerploeg Nederland Bloeit heerste er de avond voor de koers een ontspannen sfeer. Zo ontspannen zelfs dat we van harte welkom bleken te zijn op de kamer van Annemiek en haar roommate Marianne.Het was een mooi inkijkje in de wereld van het vrouwenwielrennen, dat in weinig onderdoet voor het wielrennen bij de mannen. Hopelijk is alleen de doping een uitzondering, maar voor de rest gaat het er net zo professioneel aan toe. En net als bij de mannen is het wielrennen een buitengewoon interessante wereld voor wie geïnteresseerd is in zaken als pikorde en mentale druk.
Eén ding was duidelijk, Marianne Vos was de matrone, de bazin van de ploeg. ‘Maar ze is ook een vriendin’, zei Annemiek van Vleuten en ik zag dat ze het meende. Voor beide dames was het volkomen duidelijk wat ‘een vriendin in het wielrennen’ is. Anders gezegd, mocht Vos bij de Waalse Pijl of in welke koers dan ook een werkelijk zwak moment kennen, dan zou Van Vleuten voor haar kans gaan. De volgende dag won Vos de koers, Van Vleuten eindigde als zesde. Lachend vielen ze elkaar na afloop in de armen. Van afgunst leek geen sprake.
Eind september, bij de WK-wielrennen, reden beide vrouwen zich weer in de kijker. Van Vleuten ondersteunde ten volle het plan van de Nederlandse ploeg. Dat betekende dat iedereen in dienst reed van Vos, die het in de laatste ronde af moest maken. Op de plek die door iedereen voorzien was als de plek waar de beslissing zou vallen, demarreerde Vos en reed verbeten naar goud. Van Vleuten werd vijftiende op iets meer dan vijf minuten.
Er is in het kader van talentherkenning een aantal intrigerende vragen als je kijkt naar Annemiek en Marianne. Ze beschikken beiden over een meer dan gemiddelde aanleg, maar waar Vos al fietst sinds ze zich kan heugen, daar vroeg Van Vleuten pas op 25-jarige leeftijd haar eerste licentie aan. Hoe waren de krachtverhoudingen geweest als Van Vleuten al eerder met wielrennen was begonnen? En, belangrijker voor een algemene conclusie over talentherkenning, hoe kunnen we dit soort talenten eerder en beter opsporen?
In het kader van het lectoraat Talentherkenning en Talentontwikkeling doet de HAN onderzoek naar wat daar ‘Slimme Sportkeuze’ wordt genoemd. Kunnen jonge kinderen, nadat ze aan heel veel sporten hebben mogen ruiken, worden geholpen in hun keuze voor één sport? En zo ja, hoe moet dat dan?
Voor Annemiek van Vleuten komt dit te laat, maar het lijkt mij dat een land dat op het gebied van sport een serieuze ambitie heeft deze manier van talentherkenning moet gaan invoeren. Zonder overigens dat het ten koste gaat van het plezier.